Ik kan niet stoppen met denken, zegt Steve. In mijn hoofd is het zo’n warboel. Ik denk dit en twee minuten later dat. Ik beslis iets en hop, ik begin alweer te twijfelen of ik toch niet beter dit of dat… Mijn gedachten, dat zijn er vooral te veel en te verschillend. Het is ook vermoeiend, steeds maar denken. Ik denk vanaf dat ik opsta tot ik ga slapen. Het verwart me en maakt me depressief. Omdat ik door het vele denken niet meer weet wat ik écht denk en wie ik écht ben.
Steve is zichzelf kwijt: hij verliest zichzelf in zijn gedachten.
In de oefening hieronder trachten Steve en ik meer te weten te komen over dat deel van Steve dat ‘te veel denkt’:
(Ybe = Y, en Steve = S)
Y: Steve, ga makkelijk zitten, adem enkele keren diep in en uit, en sluit je ogen. En concentreer je innerlijk op dat denken. Richt je aandacht op dat ‘te veel denken’ van jou… En probeer vervolgens dat deel van jou, het denken, het ‘te veel denken’, van jezelf los te maken … het op afstand te zetten … tegenover jou bijvoorbeeld …
Y: Wat zie je, Steve? Hoe ziet het ‘te veel denken’ eruit ?
S : Het is vreemd, maar ik zie een kleine jongen, een jaar of twaalf, denk ik. Het ben ikzelf… Hij zit op een stoel met zijn hoofd in zijn handen. Hij denkt na… hij ziet er ongelukkig uit…
Y: Het is oké, Steve. Wat voel je als je naar die jongen kijkt?
S: Medelijden… hij ziet er zo verloren, zo ongelukkig uit.
Y: Steve, vraag eens aan die jongen wat hem dwarszit, waarom hij zo veel nadenkt, waarom hij zo ongelukkig is en zich zo verloren voelt?
S: Hij is verdrietig omdat hij zijn papa zo weinig ziet. Zijn ouders zijn gescheiden. Zijn mama heeft een nieuw lief. Zijn papa komt bijna nooit. En als hij komt, maakt hij veel ruzie met zijn mama. Roepen en tieren. Met deuren slaan, en dan met gierende banden wegrijden.
Y: Wat erg voor die kleine jongen. Zijn papa moeten missen. Zijn ouders zo zien ruzie maken. Dat is zeker heel erg moeilijk voor hem.
S (heel stil): Ja, zo moeilijk.
Y: Zeg het hem, Steve. Zeg aan de kleine Steve dat je weet hoe moeilijk het is voor hem…
Y: Als je wil, kan je ook naar hem toe gaan, hem troosten misschien…
S (is heel lang stil en zegt dan): Amaai, dat doet deugd. Dat iemand eindelijk ziet hoe moeilijk het voor die kleine jongen was. Niemand heeft dat ooit gezegd tegen mij: “Wat erg voor jou, hoe verdrietig moet je wel niet zijn…”.
S: Dat jij dat nu, na zovele jaren zegt, en dat ik dat ook tegen mezelf kan zeggen, dat voelt echt goed. Ik voel me opgelucht, bijna blij.
Y: Oké, dat is goed. Kijk eens of je ook dit kan doen: vraag aan die jongen of hij met je mee wil. Zeg hem dat je hem daar weg wil halen. Dat je hem naar een plek wil brengen waar het leuk is voor een jongen van twaalf, een plek waar hij niet zo veel hoeft na te denken. Een plek waar hij kan spelen misschien … een plek waar hij gelukkig is…
S (na een lang innerlijk gesprek): Hij wil eerst wat bij mij blijven. Hier, naast me. Tot hij zich niet meer zo alleen voelt…
Oefeningen waarin je ‘naar binnen kijkt’, je ‘binnenwereld’ exploreert, worden vaak gebruikt in therapie. Doel is altijd meer orde te creëren in wat er zich binnen in je afspeelt. Bijvoorbeeld door het onderscheid te voelen tussen wie je bent en wie je was – tussen de volwassene van nu en het kind van toen. Want als je het verschil kan maken tussen de gedachten die leiding geven vandaag en de emoties van toen waarmee de verwarring begon, krijg je meer vat op jezelf, kan je jezelf beter leiden, wordt je meer wie je wil zijn, wordt je meer jezelf.
Voor wie een goede methode en heldere techniek zoekt om met dergelijke oefeningen aan de slag te gaan: op de Wikipedia-pagina van IFS (Internal Family Systems Model) vind je algemene informatie. Meer specifieke informatie voor professionals: The Center for Self Leadership. En voor wie op zoek is naar een zelfhulpprogramma: IFS Growth Programs.
Geef een reactie