Irene is naar hier gekomen omdat ze wil weten waarom ze steeds weer dezelfde verschrikkelijke nachtmerrie heeft: haar man Robbie die sterft. Waarom is ze zo snel overdreven ongerust als Robbie eens laat is? Haar angst Robbie te verliezen is zo groot dat ze er dagelijks over piekert, alle mogelijke rampscenario’s incluis…
Als ik Irene naar haar jeugd vraag, is ze kort: goed, zegt ze, niets bijzonders. Zullen we toch eens gaan kijken, vraag ik. Een kleine oefening maar. Ik zeg een leeftijd, en jij vertelt over een gebeurtenis die je je herinnert, en het gevoel dat daarbij hoort. Oké, zegt ze.
Irene, baby. Gebeurtenis: Ik ben een ongewenst kind. Mijn mama is per ongelijk zwanger geraakt, ze was nog erg jong. Ze was er niet klaar voor. Gevoel: Ik had me zo graag welkom gevoeld. Irene, 5 jaar. Gebeurtenis: Ik speel veel alleen. Mijn mama gaat helemaal voor haar job. Ze zegt nu soms nog dat ze er niet aan kan doen dat ze mij niet echt graag zag toen. Gevoel: Ik had zo graag wat aandacht gehad. Irene, 10 jaar. Gebeurtenis: Ik moet liegen over papa. Iemand heeft me verteld dat hij vreemd gaat en ik mag daar niets over zeggen, tegen niemand. Gevoel: Wat een last op mijn schouders. Nog meer alleen. Irene, 15 jaar. Gebeurtenis: Ik doe heel erg mijn best op school, en met mijn vrienden. Gevoel: Maar eigenlijk voel ik me heel erg bang en onzeker. Irene, 20 jaar. Gebeurtenis: Wat is dat toch met mijn moeder, waarom verstaan we elkaar niet? Gevoel: Foert, laat me gerust – maar ook: help me met mijn verdriet. Irene, 25 jaar. Gebeurtenis: Getrouwd met Robbie, mijn jeugdvriend. Het was een heel mooi feest. Gevoel: ‘Dankjewel’: eindelijk zorgt er iemand voor mij.
Irene weent. Ze heeft een deel van het antwoord op haar vraag gevonden. Haar angst om Robbie kwijt te raken wortelt in haar jeugd: ze is bang is te verliezen wat ze veel te weinig en veel te laat heeft gekregen: liefde, zorg en aandacht van wie dicht bij je staat.
Hoe kan het dat Irene, ondanks bovenstaand lijstje, denkt dat haar jeugd ‘normaal’ was? Omdat je, als kind, niet beseft dat wat er bij jou thuis gebeurt ‘bijzonder’ is: eigen aan jouw familie. De familie waarin je geboren wordt is vele jaren lang je enige bedding – je hebt geen ander referentiekader. Pas later, als je groter wordt en meer van de wereld te zien krijgt, groeit het besef dat wat thuis gebeurt niet overal gebeurt, dat het anders kan – beter soms. En soms wil je bij dat ‘anders en beter’ liever niet stilstaan – omdat je dan de pijn, het verdriet, de machteloosheid weer gaat voelen – en had je die nu niet net onder controle?
Geef een reactie