Asielcentrum. Drie Congolese vrouwen, drie keer de derde consultatie. Eerst Reta, dan Sisen en tenslotte Makani. De sfeer is anders dan die eerste keer ruim een maand geleden. Er is meer rust en vertrouwdheid. De rauwe pijn van wat elk van deze vrouwen is overkomen hangt nog steeds in de lucht, maar er is iets bijgekomen: zij zelf. Ze zijn alle drie meer aanwezig, meer echt in gesprek met mij. Ze lijken minder opgejaagd, minder gevangen in het verleden.
Reta,
het meisje van 17 dat van haar gewelddadige echtgenoot wegvluchtte, vertelt dat ze nu op een kamer ligt met drie andere jonge meiden. Dat ze elkaars haren vlechten, samen kleren kiezen, over hun familie thuis praten, herinneringen aan hun thuisland delen – “Maar wel alleen de mooie!”, voegt ze er snel aan toe. Ze gaat ook naar school nu, samen met haar nieuwe vriendinnen. Halverwege ons gesprek zegt ze: “Ik wil niet meer naar jou komen om te praten. Ik vind het niet nodig. Ik wil alles vergeten. Een nieuw leven beginnen. Goed zijn op school. Aan mijn toekomst bouwen. En gelukkig zijn met mijn vriendinnen. Genieten van mijn nieuw leven hier…” “Dat klinkt goed”, zeg ik. Benieuwd vraag ik: “Hoe is de verhouding op dit moment tussen ‘je gelukkig voelen’ en ‘ongelukkig zijn’, tussen plezier met je vriendinnen en denken aan wat er is gebeurd?” Reta antwoord: “Ik denk dat ik me ongeveer 80% van de tijd goed voel, niet aan vroeger denk. En dat was toen ik hier aankwam omgekeerd. En als ik me niet goed voel, dan halen mijn vriendinnen me erdoor. Ze zijn het beste wat me kon overkomen.”
Reta heeft gelijk: ze kan haar ‘trauma’ gerust even loslaten. Genieten van de opluchting dat het voorbij is. Genieten van de steun en vriendschap van haar vriendinnen. Later, als ze meer kracht heeft, een steviger basis, is er nog gelegenheid genoeg om te ‘verwerken’. Het is een zegen jong te zijn: zonder omkijken jezelf een weg banen – de toekomst tegemoet.
Sisen,
wiens echtgenoot haar in de steek liet nadat ze was verkracht, vertrekt binnenkort naar een psychiatrische kliniek. Alhoewel ze dankzij de door de dokter voorgeschreven medicatie een stuk rustiger is, is ze nog steeds wanhopig. Ze weent minder, maar voelt zich nog even ellendig. Als ik haar vraag hoe ze zich voelt zegt ze: “Ik vind er niets aan. Het leven is lelijk. Ik zou dood willen zijn. Echt waar. Het is alleen omdat ik zwanger ben dat ik geen zelfmoord pleeg. Maar een goede moeder zal ik niet kunnen zijn. Want mijn hart is dood.” Ik vraag haar mij te tonen hoe haar hart eruit ziet. Ze rommelt in mijn doos en neemt er een dik glazen hart en een zwart viltje uit. Ze legt het hart op de tafel en het zwarte viltje erbovenop. “Zo”, zegt ze, “het hart is onzichtbaar, het zit onder de donkere wereld.” Ik duik naar onder met mijn hoofd, kijk horizontaal onder het viltje door en zeg dat ik haar hart kan zien. Ik neem een poppetje uit de kist en leg het naast het hart: “Dat ben ik. Ik kan je hart zien.” Ik leg er een klein poppetje naast. “Je kind zal je hart ook kunnen zien”, zeg ik. “Zie je”, zeg ik, “Voor je baby en mij is het omgekeerd: we zien eerst je hart en dan pas het zwarte vilt.” Sisen heeft tranen in haar ogen. Bij het weggaan geef ik haar het hartje mee, zonder vilt.
Makani,
de jonge vrouw die maandenlang in een soldatenkamp is vastgehouden, vertelt vandaag over haar angst voor mannen. Makani is een mooie, aantrekkelijke vrouw en ze heeft al enkele aanbidders in het asielcentrum. Als ze op een bankje bij de speeltuin haar kinderen in het oog houdt, is er altijd wel een man die naast haar komt zitten en een praatje probeert te slaan. “Het is een dubbel gevoel” zegt ze. “Langs de ene kant denk ik: weg met al die mannen, ze zijn allemaal hetzelfde. Nooit, nooit vertrouw ik er nog één. Maar er is ook een stem in mijn hoofd die zegt: Makani, geen van hen zal je nog willen als je ze vertelt wat er is gebeurd. Je bent vuil, je bent vies, er hebben te veel mannen aan je gezeten. Nooit, nooit zal een man nog van je kunnen houden.” Ze begint stilletjes te huilen. “Makani”, zeg ik, terwijl ik een briefje van 20 Euro uit mijn portemonnee haal, “Hoeveel is dit stukje papier waard?” “Twintig Euro”, zegt ze, “Waarom?” “Kijk goed”, zeg ik en rol het briefje tussen mijn vingers, plooi het, trek er een scheur in, verkreukel het, leg het op de grond en stamp er op, spring er op en spuug er op. Daarna raap ik het hoopje papier weer op en toon het haar. “Hoeveel is het nu waard?”, vraag ik. Makani kijkt me met grote ogen aan. Het duurt lang, maar dan hoor ik haar stilletjes zeggen: “Still twenty Euro…” “Unfold it, Makani” zeg ik en geef haar het propje papier. Ze doet het: kreukel per kreukel maakt ze van het propje weer een briefje. Over de tafel fluister ik haar toe: “Zo is het ook voor jou, Makani, je bent nog steeds evenveel waard.”*
*Met dank aan de Canadese psychotherapeute Danie Beaulieu die deze en vele andere mooie oefeningen heeft beschreven in haar boek “Techniques d’impact en psychothérapie”. Voor meer info: http://www.impactacademy.net
Geef een reactie